Prof. dr. Paul de Beer, directeur AIAS en bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen
“Flexibilisering zou optimum voorbij kunnen zijn”
Prof. dr. Paul de Beer, directeur AIAS en bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen
Zeist,
31
oktober
2017
|
11:11
Europe/Amsterdam

“Flexibilisering zou optimum voorbij kunnen zijn”

“Voorspellingen doen is altijd lastig. Kijkend naar de arbeidsmarkt, dan is het dominante denken dat de flexibiliseringstrend doorzet. Sommigen stellen dat straks iedereen flexibel zal werken, in dienst of als zzp’er. Dus dat de vaste baan eraan gaat. Een andere stroming, en daar hoor ik bij, stelt dat de flexibilisering z’n optimum weleens voorbij zou kunnen zijn. Daar ligt wat mij betreft een simpele redenering onder: je hebt als organisatie behoefte aan flexibilisering van werk als je onzeker bent over de omzet. Die onzekerheden hebben zelden betrekking op meer dan tien procent van die omzet. En dus zou je kunnen beredeneren dat je ook nooit voor meer dan tien procent behoefte hebt aan flexibele arbeid. Op dit moment zitten we echter op gemiddeld veertig procent. Gerelateerd aan onzekerheden in bedrijven is dat een absurd aantal. Kennelijk spelen er andere factoren, die het optimum verstoren.”

Paul de Beer heeft als bijzonder hoogleraar een brede scope als het gaat om de werking van de arbeidsmarkt. Hij ziet dat er prikkels zijn die ondernemingen stimuleren om te flexibiliseren, voorbij het managen van onzekerheden. “Het is in een aantal gevallen simpelweg goedkoper om met flexkrachten te werken”, stelt hij. “En je kunt er risico’s mee afwentelen, bijvoorbeeld rond doorbetaling bij verzuim. Wat mij betreft zijn dat verkeerde gronden om te willen flexibiliseren. En ik geloof ook echt dat de wal het schip gaat keren. Doorgeslagen flexibilisering leidt tot minder binding in bedrijven. Medewerkers die zich minder verbonden voelen, gaan sneller en makkelijker weg en zijn doorgaans ook minder productief. Dat tast de concurrentiekracht van ondernemingen aan, zeker in onze kenniseconomie. Daarin is kwaliteit immers leidend. Die neemt af als mensen met minder verbondenheid in een organisatie rondlopen. Plus: mensen hebben bedrijfsspecifieke kennis nodig om te kunnen excelleren en ook die bouw je niet op als je geen duurzame relatie met een bedrijf hebt. Kortom: je mag dan aan de ene kant kosten besparen, tegelijkertijd zet je jezelf als onderneming op achterstand. Ik zie gelukkig steeds meer ondernemingen die weer in toenemende mate bindingsbehoefte met medewerkers krijgen. En dat zou de flexibiliseringstrend weleens kunnen stuiten.”

Er wordt regelmatig gewezen op demografische trends als een belangrijke driver onder de verandering van de arbeidsmarkt. De instroom van millennials aan de ene kant en de vergrijzing aan de andere kant. De Beer nuanceert die impact. “Alles wat we kennen uit onderzoek duidt erop dat er weinig verschil is tussen generaties, wel tussen leeftijdsgroepen”, legt hij uit. “Ook de millennials zullen als ze ouder worden weinig afwijken van hun leeftijdgenoten uit eerdere generaties. Kinderen krijgen, een huis kopen, het vraagt om zekerheden. Dat is direct aan elkaar verbonden. Dus jongere generaties hebben op termijn geen andere wensen of ideeën over werk dan hun voorgangers. Jongeren wisselen traditioneel veel van baan, dat was vijftienjaar geleden ook al zo. Toen hadden de meeste nog een vast contract, maar de bewegingen zijn nauwelijks verschillend. Als we naar de andere kant van het spectrum kijken, zie je daar een groeiende groep oudere medewerkers. Zij blijven graag langer bij een werkgever en dat leidt dus binnen die categorie tot minder mobiliteit. Overigens hebben we de piek van de vergrijzing in de beroepsbevolking al wel zo’n beetje gehad. Wat er wel bijkomt: mensen die al gepensioneerd zijn, maar wel gaan werken. Die groep zou nog weleens aanzienlijk kunnen groeien, al worden ze steeds ouder naarmate de AOW-leeftijd stijgt. Dat kan een groeimarkt zijn voor de sector arbeidsbemiddeling. In combinatie met de groep van rond de 60 jaar die nu geen werk heeft en lastig aan de bak komt. Daar zie ik in de uitzendsector nog maar weinig beweging op, maar ik denk echt dat er kansen liggen.”

Kansen voor de sector ziet De Beer ook in met name de menselijke kant van selectie, ondanks of misschien wel dankzij de digitalisering. “Ik denk dat de werving verder zal worden geautomatiseerd, zeker aan de onderkant van de markt. Maar de selectie blijft mensenwerk en de importantie daarvan neemt in mijn ogen alleen maar toe. Het is ook echt opvallend dat bij bedrijven het belang van sollicitatiegesprekken niet afneemt. Integendeel: dankzij technologie en social media komen vooraf steeds meer gegevens van kandidaten beschikbaar en dat leidt tot meer noodzaak voor een goed gesprek. Er is meer te toetsen en te wegen dan vroeger toen je niet meer had dan een sollicitatiebrief, een cv en een eventuele referentie. En daar zit potentieel ook onderscheidend vermogen voor de uitzendsector, mits je dat waarmaakt. Dat kan zijn dat je de kandidaten echt kent, of dat je de werving zo digitaliseert dat je een hogere kwaliteit aan instroom realiseert en tot betere gesprekken komt. We moeten niet onderschatten hoe belangrijk de juiste match is, niet alleen op competenties en talenten, maar ook op persoonlijkheid. In dat opzicht ben ik trouwens ook wat sceptisch over de opkomst van netwerkorganisaties. Je hebt in mijn ogen als bedrijf iets nodig wat je uniek maakt. Als je mensen in een netwerk gaat delen met anderen, dan loop je het risico dat je onderscheidend vermogen kleiner wordt. Kom ik weer terug op mijn stelling dat verbondenheid in een organisatie belangrijk is: betrokkenheid is bepalend, van mensen met elkaar en met de organisatie.”

Volgens De Beer is het belangrijk om in relatie tot de arbeidsmarkt ondanks alle veranderingen en dynamiek toch ook oog te houden voor langere lijnen en nieuw beleid de tijd te gunnen. “De flexwet uit de jaren negentig heeft wel degelijk invloed gehad op de ontwikkeling van de arbeidsmarkt. Misschien een andere dan bedoeld, maar wel impact. Vakbonden hebben daarin erkend dat flexibele arbeid ook een segment van de arbeidsmarkt is, die je goed moet reguleren in plaats van bestrijden. Daarmee is het mede onderdeel van de arbeidscultuur geworden. Dat is iets wat je nu twintig jaar later kunt stellen. Inmiddels is er de wet Werk en Zekerheid. Ook die zal impact hebben op hoe de arbeidsmarkt zich ontwikkelt. Hoe precies, kun je nu nog onmogelijk zeggen. En toch wil de politiek er nu alweer aanpassingen aan doen. Zonder de impact van de wet en van die eventuele veranderingen te doorzien. Dat lijkt mij niet verstandig. Laten we eerst goed analyseren hoe werkgevers nou echt reageren als bepaalde randvoorwaarden veranderen. Gaan ze inderdaad na twee jaar massaal de tijdelijke contracten niet omzetten naar een vast contract? Ik moet het nog zien: je hebt twee jaar geïnvesteerd in iemand, een medewerker die goed voldoet. En die zou je dan na twee jaar wegsturen alleen maar omdat je ‘m niet in dienst wil nemen? Lijkt mij niet een erg rationele redenering. Ik denk dat velen alsnog een vast contract krijgen, tenzij we op dat moment een overheersende opinie hebben dat je dat niet moet doen. Ik ben bang dat we een cultuur hebben gecreëerd waarin je als bedrijf ten koste van alles wil voorkomen dat mensen vast in dienst komen. Laten we die overheersende cultuur toetsen aan de feiten en zo nodig de beeldvorming bijstellen, voordat we nieuwe stappen zetten. Wat ik zelf merk bij bedrijven is dat ze nadrukkelijk ook naar elkaar kijken. Wat doet de ander? Veel flexibele krachten of juist niet? Ook dat effect moet je niet onderschatten.”

Voor de sector arbeidsbemiddeling ziet professor De Beer ook kansen in de voortschrijdende internationalisering van de arbeidsmarkt. De Beer: “Een toenemend deel van mensen die werken met een flexibel contract is van buitenlandse oorsprong. Er is wel degelijk een Europese arbeidsmarkt aan het ontstaan, met name aan de onderkant en de bovenkant. Daar liggen zeker kansen voor de uitzendsector. Allocatie van arbeid Europa-breed is tamelijk ingewikkeld door taal- en cultuurverschillen en verschillen in wet- en regelgeving. Daar kan de sector een belangrijke rol spelen. Het vergt veel specialistische kennis, veel en brede aanwezigheid, dus dat kan niet iedereen. Wat daarbij wel zorgen baart: gebrek aan internationale regulering leidt tot opmars van malafide uitzendbureaus. Brievenbusbedrijfjes die eigenlijke ouderwetse koppelbazen zijn. Het is essentieel dat daar op Europees niveau richtlijnen voor komen. Lastig daarbij is dat Oost-Europese landen geen baat hebben bij aanvullende regelgeving, sterker nog: zij zien dat algauw als onnodige belemmeringen en oneerlijke concurrentie. Maar als we het niet aanpakken, gaat dat negatieve sentimenten over Europa alleen maar aanwakkeren. Ook buiten de arbeidsmarkt.”

Boilerplate

Over prof. dr. Paul de Beer, directeur AIAS en bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen:

Paul de Beer is codirecteur van het Amsterdams Instituut voor Arbeidsstudies (AIAS) en bijzonder hoogleraar op de Henri Polak leerstoel voor arbeidsverhoudingen aan de UvA. Hij begon zijn loopbaan in 1982 bij de Wiardi Beckman Stichting en werkte aansluitend bij het Sociaal en Cultureel Planbureau en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Sinds 2011 is hij directeur van het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging.

Reacties (0)
Bedankt voor uw bericht.