Zeist,
17
mei
2021
|
09:22
Europe/Amsterdam

Overal de 15 minutenstad?

Gaan we ons de komende tijd anders gedragen en daarmee ook anders verplaatsen? Carlo van de Weijer (TU Eindhoven) en Chantal Vergouw (Interpolis) gaan in gesprek over mobiliteit na Covid-19. Moeten we vol inzetten op de ‘15-minutenstad’? Gaat structureel thuiswerken de norm worden? En hoe krijg je de juiste partijen om tafel?

We willen ons in de toekomst veilig, betaalbaar en met meer respect voor de planeet gaan verplaatsen. Daarover zijn Chantal Vergouw, directievoorzitter van Interpolis, en Carlo van de Weijer het eens. Beiden zijn op zoek naar mobiliteitsoplossingen die voorbijgaan aan de waan van de dag. Nog een overeenkomst: ze schuwen de eigen verantwoordelijkheid niet. De wetenschap levert een nadrukkelijke bijdrage, zegt Van de Weijer vanuit zijn rol als directeur Smart Mobility bij TU Eindhoven. Vergouw geeft aan dat Achmea haar maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt, in samenwerking met overheden en andere partijen.“Niemand kan deze uitdaging van een duurzame, veilige mobiliteit in zijn eentje oppakken.”

De coronacrisis heeft de woonwerkverhoudingen verlegd. Ontstaat er een momentum voor nieuwe mobiliteit?

Vergouw: “Bij Achmea volgen we de ontwikkelingen nauwgezet via al onze merken. Er is veel veranderd het afgelopen jaar. In de eerste twee maanden van 2020 steeg het aantal files nog met twintig procent en was er zelfs een dag met een file van 951 km, daarna kwam Covid-19 en daalde het aantal files met 63 procent ten opzichte van 2019. Het effect van de lockdowns was enorm. Tegelijkertijd zagen we in de zomer en buiten kantoortijden meer drukte. We deden ook. nieuwe inzichten op: waarom zoveel reizen als we elkaar ook digitaal kunnen ontmoeten? Grote vraag is: hoe toekomstbestendig is dit alles? Uit onderzoek van Motivaction blijkt dat een derde van de Nederlanders duurzamer wil leven, maar vertaalt zich dat ook in ander gedrag? De sleutel is het gedrag van elk individu duurzaam te veranderen. Technologie stelt ons in staat dat te doen, maar het is wel een kwestie van een lange adem.”

Van de Weijer: “We blijven net zoveel reizen, dat staat voor mij vast want het zit nou eenmaal in ons DNA. Dagelijks zijn we gemiddeld een uur en een kwartier op pad, dat is niet veranderd nu we alles vanuit huis kunnen doen. Het afgelopen jaar hebben we veel zakelijke kilometers ingeruild voor privékilometers, met inderdaad een gelijkmatiger verdeling over de week. Mobiliteit verschaft ons immers ook plezier, het is meer dan een functionele manier om van A naar B te reizen. Positief aan de coronamaatregelen is dat we minder zijn gaan reizen omdat het moet en meer omdat het kan. Bovendien zien we nu dat we onze reistijd veel slimmer kunnen invullen dan met ’s morgens en ’s middags in de file aansluiten.”

Vergouw: “Opvallend is overigens wel dat de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid over 2020 meer verkeersdoden verwachtte dan in 2019.” Daarmee vormt Nederland, samen met Zweden en Denemarken, een uitzondering op de rest van Europa. Daar daalde het aantal verkeersdoden juist. Vooral jonge automobilisten voelen zich door de lege wegen aangemoedigd meer risico’s te nemen. Er waren excessieve snelheidsovertredingen en zelfs straatraces. Maar er waren ook meer bestelauto’s betrokken bij ongevallen. Kortom: op het oog is het een logische conclusie dat je met legere wegen minder ongevallen hebt. Maar we gedragen ons anders dan je zou verwachten, met alle gevolgen van dien.”

Van de Weijer: “De verschuiving van zakelijk vervoer naar vrijetijdsvervoer leidt inderdaad niet tot minder verkeersdoden. Deels omdat we de trein hebben ingeruild voor de auto – vaak een wat ouder, vervuilender en onveiliger exemplaar. Maar vooral omdat er ten opzichte van het zakelijk vervoer nu minder ervaren chauffeurs de weg op gaan, die minder veilige snelwegkilometers rijden in relatief oudere auto’s. Er rijden ook meer bezorgbusjes door onze straten, met koeriers die worden betaald per bezorgd pakket. Dat helpt niet. Het zijn uitwassen van de nieuwe tijd die we er niet bij willen hebben.”

Het buzzbegrip ‘15-minutenstad’ doet inmiddels de ronde. Ofwel: in de stad van morgen liggen wonen, werken, winkelen en uitgaan dicht bij elkaar en zijn we nog maximaal een kwartier onderweg. Kansrijk of utopie?

Vergouw: “Het lijkt me een interessant concept waarvan we veel kunnen leren en dat ons nadrukkelijk aan het denken zet over ons eigen gedrag. Ik zie het aan mezelf: ik was er ook niet vies van om half Nederland door te reizen voor een korte vergadering. Nu denk ik: inbellen en even digitaal sparren werkt ook prima.”

Van de Weijer: “Steden als Parijs en Melbourne zetten hier massaal op in. Alle voorzieningen moeten binnen 15 à 20 minuten bereikbaar zijn, bij voorkeur wandelend of fietsend. Daarmee kunnen we gezonder leven en zijn we anderen minder tot last. In Nederland hebben wij dat met onze compacte steden eigenlijk al grotendeels voor elkaar. Het vraagt wel de nodige investeringen, met name in de kwaliteit van de fietsinfrastructuur. Ik ben echt een fan van de fiets: die scoort in de verhouding maatschappelijke kosten versus opbrengsten veruit het best. Ik zie daar veel meer in dan in nieuwe, dure spoorlijnen die de Randstad met Groningen verbinden of de uitbreiding van asfalt. Dat geld kan veel beter worden besteed, in de verbindingen dicht bij huis. Het gaat bij mobiliteit niet om ‘meer’, maar vooral om ‘beter’.”

Elektrisch rijden, vervoermiddelen delen … Wat zijn volgens jullie kansrijke ontwikkelingen?

Van de Weijer: “Techniek geeft nieuwe kansen. We zien het bijvoorbeeld bij ouderen. Zij stappen sinds enkele jaren vaker op de fiets omdat deze elektrisch is geworden. Weliswaar gebeuren daardoor navenant meer ongelukken, maar ze fietsen wel beduidend meer! Die gezondheidswinst moet je ook meerekenen.

Vergouw: “Ik heb het gezien in steden als Marseille en Parijs: de succesvolle introductie van micromobiliteit, bij voorkeur elektrisch aangedreven. Dat gaat hier ook gebeuren. We staan aan de vooravond van de legalisatie van de e-step, een ideaal vervoermiddel voor de ‘laatste kilometer’ naar je bestemming in de stad. Wij maken daar nu al inschattingen van in termen van preventie en schadelast. Daarnaast zijn we als Achmea actief betrokken bij concepten als We Drive Solar, een deelauto op zonnestroom, en de Lightyear One-auto, een doorontwikkeling van de zonneauto van de TU Eindhoven. Zo’n innovatie willen we vanaf het begin goed inbedden.”

Van de Weijer: “De Lightyear One is door mijn studenten ontwikkeld en ik geloof heilig in deze techniek. Ik heb de aanbetaling zelfs al overgemaakt. Deelauto’s zullen de marge echter niet ontstijgen. Mensen kiezen in het geval van hun auto voor bezit boven gebruik. De eigen auto blijft het meestgebruikte vervoermiddel, dat kunnen we niet negeren.”

Vergouw: “Ik denk dat deelauto’s binnen de stad wel degelijk een goed alternatief vormen. Deze service zorgt voor gemak en beschikbaarheid. En het is financieel voor veel mensen interessant, zeker als parkeertarieven in de toekomst verder stijgen, het aantal parkeerplaatsen daalt en gemeenten hun binnensteden afsluiten voor vervuilende auto’s.”

Welke partijen zijn aan zet om mobiliteit anders vorm te geven?

Vergouw: “We doen zelf al veel. Zo hebben we met Interpolis de apps PhoNo en AutoModus ontwikkeld om het telefoongebruik in het verkeer terug te dringen. Als maatschappelijk betrokken onderneming willen én kunnen we hier van betekenis zijn. Overheden zien we als belangrijke partners. In Tilburg bijvoorbeeld, creëren we samen met het stadsbestuur veiliger verkeersroutes. Niemand kan deze uitdaging van een duurzame, veilige mobiliteit in zijn eentje oppakken, dat moeten we echt samen doen – door de hele keten heen.”

Van de Weijer: “Er is veel doorzettingskracht nodig om vernieuwingen echt mainstream te maken. Daarom is het zo belangrijk dat Achmea deze transitie omarmt en het belang van duurzame veiligheid centraal stelt. Het is bijvoorbeeld goed dat jullie deelnemen in het consortium Urban Mobility van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT), dat ik vanuit de TU Eindhoven mee heb mogen opstarten. Samen kunnen overheden, ondernemers en onderwijsinstellingen veel bereiken. Neem de ontwikkeling van de katalysator: die kwam ooit in een samenspel van deze partijen tot stand. Zo zal het ook gaan met de verdere verspreiding van de elektrische auto en andere vernieuwende vervoersconcepten. We hebben iedereen daarbij nodig.”

Dit is een artikel uit Dit is Achmea 
tekst Kees de Graaf
beeld Andreas terlaak